Even afkoelen
Op De Pitstop komen geregeld jongeren binnenlopen die we nog niet kennen. Iedere jongere is immers welkom, zonder verwijzing of intake. We heten je welkom, leggen kort uit hoe het werkt, luisteren naar je verhaal als je iets kwijt wilt en laten je vervolgens met rust. Op deze wijze kunnen jongeren op hun eigen tempo en manier wennen aan de plek en aan ons team.
Ze hoeven niet, zoals vaak in behandeltrajecten, direct hun hele levensverhaal op tafel te leggen. We geven jongeren heel bewust de tijd om de kat uit de boom te kijken. Het haalt voor hen de druk eraf en het geeft ons ook waardevolle inzichten, vanuit observatie. Want in die eerste periode kunnen wij veel leren. Hoe maakt iemand contact met anderen? Hoe snel laat iemand sociaal wenselijk gedrag varen? Hoe komt iemand voor zichzelf op, hoe vraagt iemand hulp? Hoe gaat iemand om met irritatie of begrenzing? Kan iemand tegen een geintje?
Vaak is een eerste botsing met een teamlid of andere jongere een belangrijk moment waarin je iemand beter leert kennen. Het is alsof je een puzzel moet leggen waarvan je het formaat en de vorm niet kent. Maar als je goed kijkt en je best doet, krijg je elke week een nieuw stukje om aan te leggen.
Zo ontdek je gaandeweg wat werkt. Welke benadering, vanuit wie, op welk moment. Dat kan per jongere sterk verschillen. We verdelen het primaire aanspreekpunt voor jongeren niet op basis van een dossier of probleemsoort, maar aan de hand van wie er op een natuurlijke manier aansluiting vindt. Dat werkt twee kanten op, en is vaak een gevoelskwestie. In het team weten we van elkaar wie geduld heeft met wie. En wie dat minder heeft. Het wonderlijke gegeven van de aan- of afwezigheid van een persoonlijke klik is onontkomelijk. Maar in plaats van het te ontkennen, weg te moffelen of krampachtig proberen gelijk te trekken, erkennen we het. We benutten het en maken ons werk er effectiever door. Het beschermt de sfeer en vergroot daarmee de veiligheid.
Sommige jongeren moet je bij boosheid uit laten razen. De ruimte geven om later terug te keren voor contactherstel. Anderen moet je juist bevragen, uitnodigen, hun verhaal laten doen. En weer een ander kun je met een goed geplaatste grap als bij toverslag doen vergeten dat hij eigenlijk woest was.
Bij Ben, zijn we er redelijk vlug achter gekomen dat we heel duidelijk, en heel streng moeten zijn. Hij heeft één aanspreekpunt nodig die hem kort, bondig en herhaaldelijk begrenst. Ben heeft een uitzonderlijk talent om het overgrote deel van de mensen die hij ontmoet vrij snel tegen zichzelf in het harnas te jagen. Hij ziet eruit als twintig, maar in zijn hoofd is hij twaalf. Totaal grenzeloos. Zonder enige gêne of scrupules gaat hij recht op zijn doel af: eten, tabak, telefoons, geld, kleren — alles wat in hem opkomt. Als een pup die je hand blijft aflikken en zijn behoeftes niet onder controle heeft. Maar in plaats van je hand af te likken vraagt deze pup om sigaretten. Om je telefoon. Of je een euro over hebt. Of je opnieuw de bewindvoerder wilt bellen bij wie je vijf minuten geleden de voicemail hebt ingesproken.
Hoe Ben is geworden wie hij is, welke diep tragische geschiedenis er achter zijn gedrag schuilgaat en hoe ongelofelijk zwaar hij het in zijn jonge leven tot nu toe moet hebben gehad, laat ik voor dit verhaal even achterwegen. Evenals de gigantisch complexe taak van het organiseren van “passende zorg” voor dit zwaar beperkte, beschadigde, dakloze kind-in-een-mannenlichaam. Voor nu is onze opdracht: Ben opvangen op De Pitstop, zonder dat hij de woede van de andere jongeren op zijn hals haalt. En dat betekent: strak houden. Hij is gevoelig voor stevig uitgestraalde autoriteit en luistert het best – of anders gezegd, het minst slecht – naar mij. Dus als hij er is, loop ik de toko rond als half strenge vader, half drill sergeant. Het is niet mijn favoriete benaderingswijze, maar het is de uitkomst van een wekenlang proces van trial and error. Dit werkt tot nu toe het best in het bewaken van de vrede en ik vind er samen met Ben, en de overige jongeren, een modus in. En binnen deze dynamiek is ook ruimte voor zachtheid, voor grapjes, voor waardering. Zo kunnen we er voor hem zijn als het nodig is. En hem begrenzen als het moet. Zo’n vijftig keer per dag.
Wanneer ik hem op een ochtend met een pedagogisch afgewogen snauw afkap, omdat hij voor de vierde keer in drie minuten begint over het bellen van zijn advocaat waarvan ik direct al heb uitgelegd dat die pas in de middag cliënten te woord staat, protesteert hij op een niet eerder vertoonde wijze:
“Jezus, heb je te lang niet geneukt ofzo?”
Hij zegt het binnensmonds maar ik hoor het. En hoewel ik van binnen moet lachen om zijn opmerking, weet ik ook dat ik nu besluitvaardig moet handelen. Ik kijk hem strak aan.
“Wat zeg jij nou?”
“Niks,” zegt hij.
“Echt wel, ik hoor het toch?” zeg ik op strenge toon.
“Eh, dat ik hoop dat je snel een vriendin krijgt,” zeg hij.
“Dat zei je niet,” zeg ik terwijl ik opsta van mijn stoel en met serieuze blik op hem afloop. “nou, wat zei je?!”
Hij doet een stap naar achter, de denkbeeldige staart tussen de benen, ik loop door. Hij schuifelt naar de uitgang en blijft even twijfelachtig in de deuropening staan.
“Waar ga je heen?” vraag ik,
“Ik ga naar buiten, ik moet even afkoelen denk ik.” zegt hij beduusd.
Later die dag hebben we samen om dit voorval kunnen lachen, en klokslag 12 uur hebben we zijn advocaat gebeld.
Paul Kreemers
In zijn columns Poten in de klei neemt Paul Kreemers je mee in de dagelijkse realiteit van zijn werk bij Brijder Jeugd en Jongereninloop De Pitstop. Als projectleider richt hij zich op de zorginhoudelijke en organisatorische ontwikkeling van het project, met als doel jongeren met complexe problematiek de begeleiding te bieden die hen verder helpt.
Lees hier de eerdere columns van Paul: